Door de culturele trechter

Mijn eerste fietsdag in Georgië

Eigen werk

Hop, die berg over. Ik heb tijdens de hele rit door Europa in mijn hoofd gehad  dat ik niet te laat de grens tussen Georgië en Rusland over moest vanwege het risico dat de boel hier dicht zou sneeuwen. Na een prachtige septembermaand in Rusland, en vooral in de kleine Kaukasusrepubliekjes, is het tijd om de overtocht te wagen. Vanuit Vladikavkaz, hoofdstad van Noord-Ossetië, vertrek ik en zie de enorme pieken van de Grote-Kaukasus langzaam op me af komen. Georgië laat zich niet zomaar veroveren, dat is zeker.

De laatste Ossetische dorpjes die ik passeer liggen er wat verpauperd bij, er is veel leegstand en militaire aanwezigheid. Wanneer ik aankom bij de grens zie ik eerst een enorme rij vrachtauto’s staan. ‘Daar ga ik zeker niet achter staan’, denk ik bij mezelf en fiets er lekker langs. ‘De grens is gesloten’, roept een van de truckers naar me in gebroken Engels. Zou het? Eerst zien, dan geloven. Het blijkt inderdaad niet zo te zijn, de grens is alleen dicht voor vrachtverkeer. Toch is er een klein probleem. Ik mag de grens niet over op de fiets. Regels zijn regels. De douanier vindt het volgens mij ook een beetje idioot en verlaat snel zijn post om een lift voor mij en mijn fiets te regelen bij een Georgisch stel in een busje. Het zijn de eerste Georgiërs die ik tegenkom deze reis, en ik word meteen volgestopt met lekker eten. Een goed begin met brood, zompige kaas, tomaten en vruchtensap. We zijn hier beland in een culturele stroomversnelling, want het is de enige grensovergang in de hele Kaukasus met Rusland vanwege bonje tussen Rusland en Georgië. In minder dan een uur tijd zie ik hier dan ook auto’s uit Azerbeidzjan, Armenië, Turkmenistan, Iran, Turkije en Georgië voorbij komen.

Ik sla vriendelijk de lift naar Tbilisi af, want ik wil deze weg zeker ervaren. Ik ben aangekomen op de oude Georgian Military Highway, in 1817aangelegd door de Russen om snel troepen te kunnen sturen naar het pas veroverde Georgië. Het bedanken voor de lift betekent wel dat ik zelf omhoog moet klauteren over de inmiddels onverharde weg naar de pas van bijna 2400 meter. Ik moet me volop concentreren op de weg vanwege kuilen en grote keien, maar geniet intussen van de mooie kloof waar ik doorheen fiets. Met de laatste streepjes daglicht weet ik over dit hobbelpad toch nog naar 2000 meter te komen. Dan vind ik het mooi geweest. Ik ga zeker niet op een onverharde weg rijden in het donker en besluit in het dorpje Kobi te zoeken naar een plek voor mijn tentje. Meteen word ik in vrij goed Duits verwelkomd door de lokale politieman die me uitnodigt voor een kop thee, maar eerst moet ik mijn tent achter het bureau neerzetten. Wel zo veilig. 

Morgen wordt een zware dag, dus ik duik vroeg mijn bed in. Het is ook al behoorlijk koud. ’s Nachts word ik een paar keer wakker door de kou. Mijn lichaam is warm genoeg in mijn winterslaapzak, maar de lucht die ik inadem is echt verdomd koud. Wanneer ik de volgende morgen wakker wordt van het nieuwsgierig geknor van biggetjes vlak naast me, vind ik ijs boven de tent. Het is dus zover.
De zon zit nog verscholen achter de berg, dus ik hijs me voor het eerst in  mijn winterkloffie en geniet buiten van het mooie panorama op de bergen, waar het gisteravond al te donker voor was. Ik zie sneeuwtoppen schijnbaar dichtbij en verder kale of met gras begroeide bergen. Naast het politiebureau wappert de Georgische vlag trots naast die van de E.U. Het is duidelijk welke koers het land op wil na de recente conflicten met Moskou.

Als ik dacht dat de weg gisteren slecht was, dan had ik het mis. De kuilen zijn nog dieper en de keien zijn nog groter. Soms moet ik zelfs even afstappen om mijn zwaarbeladen fiets erlangs te krijgen. Het worden 400 zware meters naar de pas. Onderweg moedigen wegwerkers me aan en lanceren hun rechterwijsvinger tegen hun hals. In dit deel van de wereld betekent dat er gedronken moet worden. Ik sla vriendelijk af, want ik kan mijn concentratie wel even gebruiken. Ik passeer stomverbaasde automobilisten die het ook moeilijk hebben met de weg in hun Japanse en Europese auto’s. De Russische Lada’s lijken wat beter gebouwd voor dit soort wegen en staan meestal wat hoger op hun poten. Dan bereik ik onder luid applaus de Jvaripas. Kijk, zo hoort het. Het blijken Israëlische toeristen die met een toerbusje rondcrossen door Georgië, een van de weinige landen in de relatieve nabijheid waar ze zorgeloos kunnen vakantie vieren.

Ik maak me al zorgen over de hobbelweg naar beneden als de weg ineens overgaat in een soepele asfaltglijbaan naar beneden. De zon staat hoog aan de hemel en ik geniet van een heerlijke afdaling langs de eerste kleine dorpjes, een skiresort en besluit mijn laatste Russische brood te eten in een plaatsje iets van de weg af. Mijn medeweggebruikers veranderen meteen van gedaante in koeien, kippen  en varkens en ik geniet van de eenvoud van mijn eerste Georgische dorpje.

Bij een klein klooster houd ik halt en ga tegen het halfvergane muurtje zitten eten. Vrijwel meteen komt er een monnik haastig op me af. Zou dit niet de bedoeling zijn misschien? Nee hoor, of ik zin heb in thee. Nou, thee met een Georgische monnik sla ik zeker niet af. Broeder Shota begeleid me naar een soort bijgebouwtje van hout, waar ik begroet word door een zestal nieuwsgierige medebroeders. Ze hebben allemaal een volle zwarte baard behalve Badri, Die is vijftien en tevens de enige die wat Engels spreekt. Voor ik de duizend vragen die me direct te binnen schieten kan stellen, word ik voor een groot bord rijst gezet, krijg een kop thee en een mand appels voor mijn neus. Eerst eten. Ik word alleen gelaten in het kleine, kale vertrek met een simpele brits, een houtkacheltje en een paar prentjes van Jezus en een kalender met orthodoxe iconen aan de muur gespijkerd. De warme maaltijd smaakt me prima en ik loop na afloop naar buiten om de vriendelijke monniken te bedanken. Die staan inmiddels allemaal samengedromd om mijn fiets. ‘Robben’, roept een van de monniken ineens stralend naar me. ‘Pardon?’ ‘Robben, van Persie, Cruyff, Neeskens’, somt hij vrolijk op, ‘van Basten, Gullit’. Helaas is mijn interesse in voetbal niet groot genoeg om hem te verblijden met een enkele Georgische voetballer, toch is hij helemaal gelukkig. Maar een monnik in de bergen leidt geen ledig bestaan. Er moet weer gewerkt worden. Ik ga ook maar weer eens wat doen en stap op voor de volgende etappe naar beneden.