At kuda?

Eigen werk

Een jaar geleden vertrok ik vanuit mijn thuishaven Zwolle er fiets richting Indonesië. Via mooie paden door het Vechtdal, het platteland van Oost-Europa, de bergen in de Kaukasus en de steppes van Centraal-Azië nader ik de grens met China. De tocht heeft me tot nu toe in twintig landen gebracht waar ik mocht ontdekken wat gastvrijheid daar inhoudt en hoe een vreemdeling eigenlijk ontvangen wordt.

Tijdens de eerste onzekere dagen op de fiets was elke groet een zegen. Ik voelde me alleen en onwennig en merkte dat in Nederland en Duitsland mensen niet of nauwelijks reageren op zo’n volbeladen fiets. Naarmate ik verder oostwaarts ging, begonnen meer en meer mensen spontaan tegen met te praten. Ik weet nog goed dat ik op een Hongaars dorpsplein op een vriend stond te wachten toen een vrouw heel enthousiast op me af kwam en zich af vroeg wat ik hier kwam doen. In Roemenië en Moldavië werd er ineens naar me gezwaaid in de dorpjes door boeren in de velden en ouderlingen en kinderen op bankjes langs de weg. En naarmate ik verder oostwaarts raakte, kwamen de uitnodigingen voor een drankje, een maaltijd of zelfs een slaapplek.

In de Kaukasuslanden en Iran proefde ik van de hoogtepunt van gastvrijheid en had ik vaak moeite met het vinden van een kampeerplek voor de avond omdat ik voor die tijd allang naar binnen was gesleurd door een lokale familie die het erg bijzonder was om iemand uit het verre Europa te zien in hun mooie land. Het waren onvergetelijke maanden waar ik op de grond sliep tussen families, in doorgezakte Russische bedden, onder stinkende paardendekens, in luxe tweepersoonsbedden en in het bijgebouw van een moskee. Deze uitnodigingen geven je als reiziger echt de kans om onder de mensen te komen en te leren over de cultuur, de keuken en de taal.

Soms vraag ik me af waarom dit in Nederland zo anders is. Zijn we bang voor vreemdelingen? Of gewoon niet meer onder de indruk als we een buitenlander zien? Ik word toch ook altijd maar uitgenodigd door mensen die me nog nooit gezien hebben? In elk geval heb ik een vertrouwen gekregen in de medemens dat ik voorheen niet had. Zo ben ik verdwaald geweest in miljoenensteden waar ik de taal niet sprak, heb ik vastgezeten in de modder in een regenstorm en ben bestolen door de Iraanse Revolutionaire Garde, maar in elke situatie werd ik door een nieuwe vriend uit de brand geholpen en voelde ik me dankbaar dat ik me zo ver van huis zo welkom kon voelen.

Na ruim drie onvergetelijke maanden Iran vervolgde ik mijn route door de islamitische wereld in de Centraal-Aziatische republieken. Ook hier prevaleerde de overtuiging dat een reiziger hulp nodig heeft, zoals de Koran het voorschrijft. Op hele ontspannen en natuurlijke wijze bleven deuren van boerderijen, hippe appartementen en joerts voor me open gaan en verschenen er kleine glaasjes op tafel voor de wodka, een erfenis van de Russen. Fietsend door een dorpje zwaaien mensen, roepen ze en willen weten waar je vandaan komt, wat in het Russisch klinkt als: ‘at kuda?’ Vaak gevolgd door de veronderstelling dat je uit Amerika komt. Door een stroom van ‘at kuda’s’, blije nieuwe vrienden en vele kommetjes thee voelt Centraal-Azië als een veilige haven ondanks de hitte van de steppe en de kou in de bergen.

Maar soms slaat het over naar de andere kant. De nieuwsgierigheid van mensen in afgelegen gebieden is erg begrijpelijk. Zeker als je de kleinere wegen kiest, kom je als fietser in gebieden waar mensen nog nooit een toerist hebben gezien, en zijn de dorpelingen logischerwijs stomverbaasd van jouw verschijning. Zo stomverbaasd soms dat ze geen woord uit kunnen brengen en alleen maar kunnen kijken. Dit overkwam me in de bergen van Oezbekistan op een marktje waar ik aankwam met de fiets en ineens omgeven was door 50 mannen die voornamelijk naar me staarden met een groot vraagteken op hun voorhoofd. ‘At kuda?’ Na twintig keer te hebben beantwoord dat ik niet uit Amerika komt, ben ik er meestal wel een beetje klaar mee, zeker na een lange dag fietsen. Ook als er iets mis gaat met de fiets, zoals een lekke band, en je die moet plakken onder toeziend oog van tien starende dorpelingen, raakt het geduld soms even op. Als je dan je vijfde ‘at kuda’ naar je hoofd geslingerd krijgt, moet je soms wel even op je tanden bijten.

Op die dagen met een slecht humeur waar de ene ‘at kuda’ na de andere naar je hoofd geslingerd wordt, is het lastig om blij te antwoorden. Ik herinner me een dag dat ik met mijn drie medefietsers door een sneeuwstorm ploeterde in Oezbekistan. Vloekend op de auto’s die ons onderspatten met halfbevroren modder, lukte het niet altijd om netjes te reageren op een raampje dat dan naast je open gaat terwijl de sneeuw om je heen giert en de bestuurder ‘at kuda’ naar je schreeuwt. We begonnen de humor ervan in te zien om keihard ‘at kuda’ terug te roepen en door te fietsen. Erg grappig als je er middenin zit, maar dit ongeduld zette me later toch aan het denken.

Het leven van dag tot dag went. Net als een baan of elke andere routine. Ook het enthousiasme waarmee je begroet wordt en de nieuwsgierigheid van mensen. Als je dagen achter elkaar steeds maar dezelfde vragen krijgt of mensen zonder te communiceren naar je staan te gapen, kan dat af en toe op je zenuwen werken en is het soms even nodig de situatie te relativeren. Dan denk ik terug aan die eerste dagen, waar mensen wel keken maar amper communiceerden terwijl ik daar behoefte aan had. Ook besef ik dat ik in een flink afgelegen deel van de wereld ben beland, waar toerisme niet vanzelfsprekend is en waar mensen in een kleinere wereld leven dan wij in het Westen. Voor deze mensen is het echt bijzonder een vreemdeling te zien in hun dorpje en het is dan ook niet vreemd dat hun reactie zo naturel is. Dat die verbazing zich dan uit door keihard ‘at kuda’ te schreeuwen of verbouwereerd te staren, dat is niet meer dan normaal. Juist die pure verwondering maakt de ontmoetingen zo uniek hier, vergroten het gevoel dat je echt op een bijzondere plek terecht bent gekomen. Bij de volgende ‘at kuda’, neem ik maar weer de tijd om uit te leggen dat ik uit ‘Gollandia’ kom.