Armeense entree

Eigen werk

Na een mooie laatste avond bij een Azerbeidzjaanse herder in een Georgisch grensdorpje fiets ik  Armenië binnen. De culturele chaos is compleet. Het ontvangst is niet heel hartelijk bij de Armeense douane, maar ik ben ook wel erg verwend in Georgië, waar schijnbaar enkel vriendelijke agenten rondlopen. Via de eeuwige lelijke grensplaatsjes kom ik uit in een kloof die me als het goed is via mooie kloosters en het enorme Sevanmeer naar de hoofdstad Yerevan gaan brengen. Ik heb  er zin in. Het verschil met Georgië is wel meteen duidelijk zichtbaar. De Russen hebben hier flink wat lelijke industrie neergeplempt die nu onbeheerd staat weg te roesten. Ook lijken de dorpen die ik passeer wat treuriger en armer, maar dat kan ook door het grauwe weer komen. Halverwege de middag klaart het op en beland ik op een kruising die me vertelt dat als ik het Haghpatklooster wil zien, ik zes kilometer omhoog mag klimmen over een hobbelweg. Ik twijfel. Het mag dan wel een Unescoklooster zijn, maar om er nou mijn hele hebben en houwen voor de berg op te slepen, dat is een tweede. Ik verman mezelf: kom op Tieme, je staat zo’n beetje oog in oog met een wereldwonder en je bent te lui om er een stukje voor om te fietsen? Verwend nest, fietsen jij.

En fietsen deed ik. Wellicht vervloekte ik de keuze en de inmiddels vrij felle zon een paar keer, maar toen ik het dorpje bereikte, vergat ik dat direct. Het Haghpatklooster stamt uit de 10e eeuw en ademt een rijke geschiedenis als ik tussen de oude en intieme kerkjes, kapelletjes en bijgebouwen rondwandel. Op precies deze plek moeten monniken doodsangsten hebben uitgestaan voor plunderende Mongolen, werd het na elke vernietiging met toewijding weer opgebouwd en staat het trots als pilaar in het Armeens Apostolische geloof. Het is een flink complex en ik zwerf er met plezier een flinke tijd rond, intussen genietend van de vergezichten die me worden aangeboden. Monniken hebben altijd een fijn neusje gehad voor locaties blijkt maar weer. Je moet er in het aardse toch ook een beetje van genieten toch?

Wanneer mijn camera en ik tevreden zijn, zoek ik het dorpswinkeltje voor wat brood. Al zoekende raak ik aan de praat met een jonge vrouw op het plein die me vertelt dat ik misschien wel mag kamperen op het gras van het klooster. Ik kan me het amper voorstellen, maar ga toch terug om het de priester te vragen. Vader Asbed begroet me in uitstekend Engels en staat me toe om voor een kleine donatie aan de kerk mijn tent op te zetten pal naast de klokkentoren. Ik kan mijn geluk niet op en bedenk me dat er bij ons toch heel anders gedacht wordt over heilig gras. Van een oude vrouw die wat rondscharrelt op het terrein krijg ik een peer en een zak walnoten aangereikt die ik naar haar voorbeeld stuksla op een oude grafzerk. Tja, wanneer je in Rome bent.. Met mijn gezonde snack zit ik even later voor mijn tentje te genieten van het uitzicht en krijg af en toe bezoek van nieuwsgierige toeristen die zeker geen kamperende Hollander hadden verwacht in het klooster. De toeristen die ik spreek zijn Armeniërs van de diaspora uit Libanon, Duitsland en Spanje die hun kinderen het moederland laten zien. Ze zijn niet van plan terug te keren vanwege het slechte economische perspectief, maar zijn wel toegewijd aan hun culturele thuisland.

Dan nodigt vader Asbed me uit om samen de klokken te luiden en daarna de vespers bij te wonen. De mis is indrukwekkend. In de oude Sint-Nisankathedraal stijgt zijn diepe orthodoxe gezang op langs de muren met fresco’s oude Armeense geschriften. De deelname vanuit het dorp is echter verrassend gering, sterker nog, op mij en de misdienaar na zijn er nog twee meisjes aanwezig de jongere zusjes die komen kijken hoe broerlief het doet. Na afloop vraag ik vader Asbed ernaar, die vertelt: ‘Ik heb gediend voor de diaspora in Buenos Aires en in San Francisco, daar zijn de Armenen veel meer toegewijd. Hier zijn ze meer toegewijd aan zichzelf.’ Ik vraag hoe het begin jaren ’90 was na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie. ‘Toen was alles anders, we hadden niks, het stof lag op de daken van de auto’s, er was nauwelijks elektriciteit, werk en vaak kwam er niks dan een dun bruin stroompje uit de kraan. Toen hielpen mensen elkaar, nu is het vaak broeder tegen broeder en geven ze meer om geld dan om god.’

We kunnen het wel vinden, de Armeens Apostolische priester en ik, en vader Asbed nodigt me uit om te komen eten met hem en de terreinbeheerder en diens vrouw. Terwijl vrouwlief de stomende aardappelpuree, verse groenten en een soort kruidige gehaktballetjes op tafel zet, zorgt Ashot, de terreinbeheerder voor de arag, in de achtertuin gestookte fruitbrandewijn. Ik ben dankbaar voor al dit moois op mijn eerste avond in Armenie en vraag hoe ik mijn nieuwe vrienden kan bedanken in het Armeens. ´Schnorhakalutyun´, is het antwoord. ‘Pardon?’ ‘Schnorhakalutyun, maar merci mag ook’. Gelukkig. Dat schnor kan ik nog wel onthouden, maar ik denk toch dat merci er wat natuurlijker uitkomt. We heffen het glas op de Armeense gastvrijheid en op de toekomst van het geloof. Vader Asbed heeft een scherpe mening over zijn voormalig thuisland Amerika. ‘De scheiding van kerk en staat is daar begonnen’ zegt hij boos. Ik begin voorzichtig over vrijheid, maar besef dat ik me op glad ijs bevind in dit gezelschap. ‘En wat voor vrijheid hebben we ervoor teruggekregen? Ik hoorde deze week over een populaire clip waarin je een jong meisje ziet plassen. Is dat nou vrijheid?’ We laten het thema rusten en drinken er nog een op de voortzetting van mijn reis: ‘Moge de weg altijd vlak zijn en je hart altijd verwarmd worden door goede mensen. Ons huis en ons hart staat in elk geval altijd voor je open’, zegt Ashot plechtig. Intussen staat de televisie voluit aan en de priester bescheurd zich om twee jongens die met plastic pistooltjes om zich heen staan te schieten. Tja, ook dat is vrijheid, denk ik vrolijk bij mezelf.