Een luie maand in Laos

Te gast in het H’mong-dorp

Genoeg

Tijd leren nemen is een langzaam proces voor de gejaagde westerling. Hoewel ik veel leerde van Mongoolse stilte en Birmese stressloosheid ben ik er na twee jaar nog steeds niet. Constant op missie om het nietsdoen te leren, vond ik de beste school in een land waar de onbezorgdheid heerst, ontspanning de natuurlijke staat van zijn lijkt en het toverwoord ‘bo pen jang’ is; geen zorgen. Hier zie ik dat tijd, plannen en stress vaak irrelevant zijn en vind ik het een grappig idee dat ik een maandlang kriskras door Georgië fietste, drie koude weken de longen uit mijn lijf trapte in Tadzjikistan en ik nu al bijna een maand lang bij een visvijver in Laos zit waar ik de tijd compleet uit het oog verlies.

Ik trek mijn tentrits open, steek mijn slaperige hoofd naar buiten en kijk tegen de brede rug van Lot aan, de tuinvrouw die verderop planten fijnhakt voor de vissen. Ik zit een tijdje in de opening van mijn tent terwijl de zon langzaam op komt van achter de beboste heuvel die deze groene vallei scheidt van de modderbruine Mekong. Met boek en schrijfgerei wandel ik naar het open buitenhuisje naast de mangoboom en installeer me in een eenvoudige hangmat. Terwijl de deken van mist wegtrekt uit het omliggende bos wisselen Lot en ik de paar woordjes Lao die ik ken, bijgestaan door veel lach en gebaren, tot het etenstijd is. We maken een vuur in het buitenkeukentje en ik dop rustig boontjes terwijl Lot in de mortel knoflook, ui en chili’s fijnstampt voor een pittige komkommersalade. Na het eten duiken we ieder onze hangmat weer in. Op de boerderij draag mijn steentje bij door een paar weken lang te zorgen dat de tilapia’s ’s nachts niet uit de vijver worden gevist door de opiumboys van de lokale stam. Een taak die neerkomt op slapen in mijn tent naast de vijver, het maken van een vuurtje en de dorpelingen duidelijk te maken dat ik er ben door af en toe een ronde door de modderige straatjes te maken. Tussendoor schrijf ik wat, werk ik een stapeltje boeken weg en leer ik koken van de Laotiaanse dames. Hectiek ten top op het platteland.

‘De Vietnamezen planten rijst, Cambodjanen kijken toe hoe het groeit en Laotianen luisteren hoe het groeit’, klaagden de Fransen kolonisten in een vergeefse poging de Lao aan het werk te krijgen. Ook nu klagen buitenlanders steen en been over de werkhouding, het feit dat veel mensen simpelweg niet willen werken en liever thuis in de hangmat liggen. Ik vind het stiekem wel leuk. Ze trekken zich niet teveel aan van de haastige buitenwereld en leven zoals ze dat zelf willen; mild en aanstekelijk kalm. De oorsprong van die relaxte houding kan liggen in de ontoegankelijkheid van het land. Het is een ruig berggebied met talloze afgezonderde stammen waar tijdsdruk en de ambities van de buitenwereld maar vreemd zijn. Hoewel er een geloof bestaat dat hard werk slecht is voor de hersenen wordt er in de boerengemeenschappen zeker gezwoegd, maar maakt men beslist voldoende tijd om niets te doen en lekker met familie en vrienden te genieten van rust, gezelschap en een scheutje rijstwhiskey.

In mijn nieuwe ritme kom ik erachter dat je om te ontdekken juist niet altijd onderweg hoeft te zijn. De mensen uit het dorpje van de H’mongstam leren me langzaam kennen en ik krijg inzicht in hun cultuur en gewoonten. Zo leer ik dat de animistische H’mong in bosgeesten geloven, een varken slachten en op trommels slaan als er iemand ziek is en je aan kleurdetails in vrouwenkleding kan zien van welke substam ze zijn. De mannen uit het dorp willen ’s nachts nog wel eens een visje komen pikken na het roken van opium, een van de gewassen die de stam al generaties lang verbouwt. Maar als ik overdag door het dorp en de omliggende rijstvelden loop, merk ik hier niks van. Ik ga vissen en zwemmen met de kinderen, bananen eten bij een boerenfamilie en voor ik het weet, passeert er weer een dag in vrede.