Even naar Afghanistan

Genoeg

Motortjes jagen snel langs rennende schoolkinderen en bepakte ezeltjes over het akelig smalle zandpaadje dat tegen de bergwand zit geplakt. Wanneer ze mij in de verte zien fietsen, joelen en zwaaien de kinderen, terwijl onder hen de rivier raast die ons van elkaar scheidt. Ik fiets langs de grens met Afghanistan, en vanaf de verharde weg aan de Tadzjiekse zie ik dorpjes waar de tijd stil lijkt te staan. Mijn fantasie is geprikkeld, en gefrustreerd dat ik niet mag oversteken, fiets ik twee weken door dit bergachtige grensland, met een blik op een andere wereld.

Volgens de lokale politie zitten er Afghaanse scherpschutters aan de andere zijde, maar ik geloof er geen bal van. Het leven aan de overkant ziet er onverstoord en rustig uit. Overzwemmen is erg verleidelijk, maar waarschijnlijk toch niet zo’n goed idee. In de tussentijd fiets ik door een gebied waar de beslotenheid van de bergen een oude cultuur overeind heeft gehouden. De Pamir is een lappendeken van taaltjes die een vage connectie hebben met Oudperzisch, en in de afgelegen dorpen ontmoet ik mensen die Tadzjieks, noch Russisch spreken.

Elektriciteit is hier in principe niet, op een enkele oude generator na. De dagen eindigen dan ook vroeg in dit hoogland. Zowel in mijn tent na een lange dag fietsen als in de huizen van de vriendelijke Tadzjieken waar ik regelmatig door wordt uitgenodigd. In de bergen is gastvrijheid een groot goed zoals ik merkte van de Kaukasus tot hier in de Pamirs. De traditionele huizen zijn van hout van populieren die bij de geboorte van een zoon geplant worden, en gekapt om diens huis te bouwen als hij trouwt. De huizen steunen op vijf pilaren die de vijf zuilen symboliseren van de Ismaeli islam, een tak van shiisme, en overal hangen portretten van de Agha Khan, hun spiritueel leider. De kost is eenvoudig en seizoensgebonden. In het vroege voorjaar zijn dat nog altijd aardappelen, zoute thee met melk en brood. Geld speelt in deze gemeenschappen een kleinere rol aangezien het meeste komt van eigen erf; melk, vlees en koeienpoep om de kachel mee te stoken. Mensen leven met wat het land ze geeft, de rest komt in de spaarzame jeeps naar de dorpen en is duur.

Bepakt met enkele kilo’s rijst, noedels en spaarzame verse groenten ben ik onafhankelijk van de bewoonde wereld. En dat is nodig ook want na het dorpje Langar stopt de beschaving en fiets ik over een onverhard bergpad waar ik gedurende een paar dagen slechts twee soldaten een herder en een paar auto’s passeer, de een nog verbaasder dan de andere. Gelukkig is water nooit een probleem in de bergen; er is ijskoud water in overvloed uit talloze stroompjes die omlaag kronkelen vanaf de hoger gelegen bergtoppen die glimmen in de voorjaarszon. Na twee weken fietsen langs een van die riviertjes die de grens met Afghanistan markeert, kan ik de verleiding niet weerstaan. Via een paar ijsschotsen in het smalle riviertje naar klim ik naar de overkant. Het is een warme dag, zelfs op deze hoogte, en het smeltende ijs kraakt onder mijn voeten. Tweemaal zak ik bijna weg in de kolkende stroom eronder en snel spring ik via de rotsen over en daar sta ik dan. Ik moest gewoon de Afghaanse bodem onder mijn voeten gevoeld hebben. Natuurlijk is het een beetje belachelijk, en vanaf de waterkant kan ik nergens heen, dus na een paar minuten glorie kruip ik toch maar weer terug de legaliteit in.

Na het bereiken van het uitgestrekte Pamir Plateau, is het tijd voor een volgende uitdaging. De Ak-aibralpas is 4655 meter hoog, en mijn hele reis heb ik hiernaar uitgekeken in spanning en met ontzag. De klim naar de top is zwaar, stijl, op een slechte weg, en in de ijle lucht een zware opgave. Hijgend als een oud paard bereik ik de pas. Aan beide kanten spreiden hoge toppen zich uit en ik heb een fantastisch uitzicht. Lang tijd om te genieten van mijn overwinning heb ik niet, want de felle wind neemt een sneeuwbui met zich mee. Beschermd in een cocon van mijn bivakmuts en dikke kleding zoef ik naar beneden over de oude Russische weg die al in geen dertig jaar onderhouden is. Sneeuw slaat om me heen en ondanks de winteruitrusting zijn mijn vingers en tenen ijskoud. Maar het interesseert me niks. Ik laat mijn hoogste top achter me met een tevreden gevoel. De hoogvlakte met de grillige bergtoppen zal langzaam plaatsmaken voor het groene Kirgizische heuvelland, de lente tegemoet.