In het diepe

Eigen werk

Opgewonden verlaat ik het Kazachse Almaty, vlieg door de woestijn heen en over de hete steppe. Melancholisch denkend aan de goede tijden in de Russische wereld loop ik langzaam door het laatste bazaarstadje voor de grens, die een hele serieuze culturele grens zou worden. China staat voor de deur.

Na een verrassend vriendelijk ontvangst door een groot comité Chinese douaniers sta ik ineens middenin mijn eerste Chinese stad. Terwijl ik me door een menigte Chinezen wurm die foto’s staat te maken van hun eigen grenspost, valt mij het enorme contrast met het boerendorp aan Kazachse zijde op; ik kijk mijn ogen uit en fiets over perfect asfalt langs brede boulevards met lantaarns, elektrische autootjes en moderne hoogbouw erlangs. Een eindje verderop zie ik weliswaar dat de inheemse Oeigoeren er in hun lemen hutjes een stuk minder modern bijzitten, maar toch blijf ik wat hangen in een semi-futuristisch gevoel.

Via perfect strak asfalt glijd ik langs boerenvelden, wijngaarden en baksteenfabrieken de bergen in. Beter sla ik wat water in, denk ik bij mezelf, want het ziet er gortdroog uit verderop. Gelukkig is Oeigoers een Turkse taal en ik ken de woorden voor water en goed van mijn tijd in Centraal-Azie, dus vul ik mijn flessen bij een honingverkoper met goed water. In het Chinees zou het een ramp zijn geworden, want ondanks dat ik een boekje bij me heb, is zelfs de naar Latijns schrift getranslitereerde versie een enorme kluif. Chinees is namelijk een toontaal, wat betekent dat de betekenis van een woord afhangt van de toonhoogte. Zo heb je bijvoorbeeld de woorden ma en pao die beiden minstens vier betekenissen hebben, waardoor je het risico loopt je moeder een paard te noemen of een jurk een blaar. Omdat Westerlingen hier totaal niet aan gewend zijn, duurt het voor de meesten jaren voor ze zich enigszins verstaanbaar kunnen maken in China. Ik ben beland op een plek waar ik niks kan lezen, niks kan verstaan en met niemand kan praten, want Engels is nog niet erg diep doorgedrongen. Het scheelt dat ik in een regio fiets dat traditioneel een overgangsgebied was tussen verschillende culturen. De Chinese met de Turkse en de Russische met de Mongoolse. Er wonen hier dan ook diverse Turkse volken als de Dzjoengaren en Kazachen en delen van Sinkiang maakten ooit deel uit van het Russische Rijk. Nog altijd reizen Russische handelaren over dit stuk van de zijderoute. Tegenwoordig misschien geen zijde, paarden en jade maar pijplijnonderdelen en elektronica, maar het principe blijft hetzelfde als de karavanen die hier minder dan honderd jaar geleden nog passeerden.

In die heerlijke maanden dat ik van de Kaukasus via Iran door Centraal-Azie fietste, werd ik bijna dagelijks onthaald als verloren zoon bij mensen die ik nog nooit had gezien. Maar, begreep ik van andere reizigers, in China is het uit met die gastvrijheid en moet je je eigen boontjes doppen. Nu vind ik het geen probleem om mijn eigen boontjes te doppen, maar ook de hartelijkheid in China blijkt meteen veel beter dan ik me had voorgesteld. Tijdens stops bij tankstations word ik met regelmaat overladen met eten en uitgenodigd voor de lunch. Tussendoor stoppen auto’s om me lekker koude groene ijsthee en zelf een scheermesje te geven. Ik begrijp de hint. De avond van de tweede dag als ik door een dorpje fiets, wordt er driftig naar me gezwaaid vanaf de kant van de weg. Ik was net op zoek naar een plek voor mijn tentje dus hoop dat deze mensen me kunnen helpen. Meteen drommen alle buren om me heen als ik aanmeer voor het kleine winkeltje waar de zwaaiers voor zitten op plastic stoeltjes. Ik word aan de thee gezet en de dochtertjes worden erbij geroepen, want die hebben net Engels op school gekregen. Maar nog voordat we een zinnig woord kunnen wisselen, word ik meegesleept naar een huisje verderop, ga ik een gordijn door en sta ik in een betonnen kamer met wat tafels en krukjes en  een oude Chinese kalender aan de muur.

Het is etenstijd. Ik geloof dat ik ben uitgenodigd om te hier eten, en in mijn eentje zit ik in de kale ruimte, die blijkbaar een restaurantje is. Niet bepaald wat we er ons in Nederland bij voorstellen, maar dat idee verdwijnt zodra de eigenaresse aankomt met een groot bord met noedels, bief en sperziebonen. Het ziet er fantastisch uit. Ik krijg een paar stokjes aangereikt en dat is het startschot voor mijn volgende vuurdoop in China; onder toezicht van vijf kinderen en moeder de lange noedels eten met stokjes. Nog vol Europese eetgewoonten houd ik mijn rug recht en probeer ik de noedels op de stokjes helemaal omhoog naar mijn mond te tillen, waarbij het grootste deel van de glibberige massa genadeloos terugglijdt op het bord. Ook moet ik nog wennen aan het concept slurpen, wat onvermijdelijk is bij het eten van noedels. Als je niet eet met de juist slurpkracht, verlies je of de noedels of de pittige olie komt in je ogen, een les die ik op harde wijze leer. Dit spektakel leidt tot grote hilariteit bij de kinderen die elkaar aanstoten vol ongeloof. ‘Waarom kan die witte man niet normaal eten?’, zie ik ze denken. Moeder is wat begripvoller en legt me met gebaren uit dat ik mijn hoofd dicht bij het bord moet houden en dat ik de stokjes iets anders vast moet houden. Aan het eind van de rit gaat het al een stuk beter en oefen ik met de pinda’s en stukjes selderij die op het bord blijven liggen. Nu mag ik het bord optillen de rest naar binnen slurpen. De Franse koning zou zich omdraaien in zijn graf, maar ik vermaak me uitstekend met deze nieuwe etiquette.

Als ik opsta na het eten, gaat er een schok door de kinderhorde, die spontaan om me heen begint te springen. Met mijn 1 meter 83 ben ik blijkbaar een reus in dit land van kleine mensen. We lopen terug naar het tafeltje aan de weg. Eigenlijk ben ik erg moe na een dag van 170 kilometer, maar de vrolijke mannen aan tafel hebben plannen. Tijd voor kan bee. Als de biertjes op tafel komen, leer ik hoe er op zijn Chinees wordt gedronken. Je schenkt bier uit het flesje in een glas of een kom en als de gastheer zijn glas heft en kan bee roept, sla je het bier zo snel mogelijk achterover. Daar de hoeveelheid in zo’n glas niet gering blijkt, is het geen preciezieklus en klotst het goudgele vocht er dan ook regelmatig aan alle kanten langs. Soms mag er ook direct uit het glas worden gedronken, zo lang het maar collectief gebeurt en er kan bee  geroepen wordt. Genetisch kunnen Chinezen wat minder goed tegen alcohol dus wordt er altijd gegeten bij het drinken. Vandaag zijn het gevacuumeerde kippenvoeten, waar ik in winkeltjes al een paar keer met een grote boog omheen ben gelopen. Daar is nu geen sprake van. Vol trots presenteert mijn gastheer de in rode gelei gecoate voet die met nagels en al tevoorschijn komt uit het plastic. Op hoop van zegen waag ik me aan de bovenkant, die waarachtig minder afstotelijk smaakt dan ik me had voorgesteld. Maar zodra de onderkant en de zwabberende teentjes naderen, zet ik een Chinese troef in. Het is hier volstrekt normaal om overtollig eten onder de tafel te deponeren, dus tijdens de volgende kan bee zie ik mijn kans schoon en mik de restjes kippenvoet snel uit het zicht.

De drinksessie is snel en effectief. De mannen wankelen en ook bij mij slaat het harder in dan normaal na zo’n lange dag in de woestijn. Van de mannen mag ik mijn tentje voor hun winkel op het beton naast de snelweg opzetten. Dit lijkt me niet zo’n strak plan met al die langsrazende vrachtwagens. Zij zien het probleem niet helemaal, maar helpen me toch een plekje vinden tien meter verderop, waar het wat rustiger is. Met hulp van de kinderhorde staat mijn oranje huisje in no-time en val ik tevreden in slaap. Ik voel me welkom in China.