Mijn afscheidsrit uit Vietnam

Eigen werk

Zonder teveel met de stokken te tikken, breek ik mijn tent af. Ik doe voorzichtig alle ritsen dicht en rij het bosje naast de rivier uit zo stil als dat mogelijk is met een volbeladen fiets van bijna 60 kilo. De hond van de familie die niet wist dat ze mijn buren waren, slaat aan als ik langs fiets. Maar hij geeft het snel op, 05.00 uur ‘s ochtends is voor hem blijkbaar ook nog vroeg. Stealth camping, ofwel de kunst van het stiekem kamperen blijft na al die jaren spannend. Zeker in de dichtbevolkte Mekong Delta, waar het soms lijkt alsof er geen vierkante meter onbenut is.

Ik fiets over het ontwakende platteland, waar zelfs voor zonsopkomst al leven is. Mensen op krakkemikkige fietsjes met hun landbouwwerktuig achterop gebonden rijden in groepjes naar de velden, de markt is in volle bedrijvigheid en zelfs de soepverkopers doen al zaken. Misschien schuif ik zo zelf ook ergens aan, want de weg vinden in het donker is niet per se het beste idee in de wirwar van kleine kanaalpaadjes, houten bruggen en landwegen. Ik wil ook de mensen niet teveel laten schrikken door ineens in het donker op ze af te fietsen als buitenaardse verschijning en in mijn brakke Vietnamees de weg te vragen. En daarbij, ik heb geen enkele haast, behalve dat dit qua temperatuur de beste tijd is om te fietsen.

Vandaag is een meer sociale dag dan gisteren. Ik maak een praatje met de soepverkoper die vegetarische hu tieu heeft, een van mijn favoriete noedelsoepen. Ze stelt de standaard top-5 vragen: waar kom je vandaan, waar ga je heen, hoe oud ben je, ben je getrouwd en wil je met een Vietnamese trouwen? Braaf geef ik antwoord en vraag naar haar kleinkinderen. Glunderend steekt ze van wal met een verhaal waar ik minder dan de helft van versta, maar wat toch meer dan genoeg is. Ook later die ochtend als ik aan een kanaal onder een bananenboom een boek zit te lezen, komt een familie me gezelschap houden. Mogelijk komt de sociale impuls wel omdat ik me beter op mijn plek voel in het zadel dan gisteren. Het is logisch dat ik hier ben en ik wil nergens anders zijn dan hier en niets anders doen dan wat ik nu doe, iets wat voor haastige stadsmensen (zoals ik tot gisteren) een uitzondering is.\

Tegen het eind van de middag eet ik in een vegetarisch tentje. Ik praat met de oude non in de keuken en als ik vertel dat ik wil kamperen, wijst ze dringend naar de tempel aan het eind van de straat. Blijkbaar kan ik daar terecht. Zo kom ik via een smal weggetje door de rijstvelden aan bij een grote tempel. Stoepa’s, een grote gebedshal met Chinese tekens en een Boeddhabeeld in de tuin. De monniken willen me graag onderdak verlenen en geven me zelfs een kamer en, ondanks dat ze zelf geen avondmaal gebruiken, een tafel vol met lekkers. Paddenstoelen in gember, gegrilde aubergine, gebakken tofu met citroengras en een goed gekruide soep. Gelukkig is mijn eetlust haast onbeperkt als ik fiets, dus een tweede diner gaat er prima in. ‘s Avonds zit ik in mijn eentje in de gebedshal op de vloer terwijl de monniken soetra’s zingen uit de boeddhistische geschriften. Voor het altaar zit een monnik met het Syndroom van Down, vrij gebruikelijk in dorpstempels, waar gehandicapten en weeskinderen vaak worden overgeleverd aan de zorg van de monniken. Deze jongen lijkt hier prima op zijn plek. Hij krijgt veel aandacht, doet zijn eigen taakjes en zingt mee met de liederen. Dan valt er een diepe stilte. De monniken lopen blootsvoets naar buiten, maar verder geen geluid uit de rijstvelden of de verlaten veldweg.

Voor ik ga slapen praat ik via Google Translate met broeder Binh, een jongen van 18 jaar die hier al 5 jaar woont. Hij heeft zijn hoofd nog niet kaalgeschoren en leeft nog niet geheel als monnik. Toch deelt hij graag zijn ervaringen van het tempelleven en de routine. Elke dag om 4.00 uur staat hij op, zingt liederen, studeert boeddhistische teksten en helpt bij de aanbouw van een nieuwe gebedsruimte. Maar hij is jong en zeker nog geïnteresseerd in de grote buitenwereld, te horen aan de licht hysterische popmuziek die hij luistert op zijn smartphone. Ook luistert hij geboeid naar mijn verhalen uit Cambodja, wat op 40 kilometer afstand ligt. Het is een totaal andere wereld, waar mensen hier amper besef van hebben en waar vrijwel niemand ooit geweest is.

In de fietsersflow klim in de volgende morgen om 04.00 uur uit mijn houten brits met bamboemat en doe mee met het ochtendgebed om de dag goed te beginnen. Ik heb broeder Binh beloofd om te blijven ontbijten ondanks dat dit pas om 6.00 uur is en mijn doe-drang me dan allang op weg wil hebben. Maar wat maakt het uit? Ik ben nog maar een dag in Vietnam, dus waarom zou ik me haasten? Het beloofde ontbijt komt om 6.30 uur en bestaat uit een kommetje instant noedels met een paar sprietjes bosui erin. Een stemmetje dramt in mijn oor dat dit nooit genoeg is en dat ik 2.5 uur fietsen heb verpest met wachten op gebakken lucht, maar wat heb ik te klagen? Ik heb oneindig veel vrije tijd, word nergens verwacht en bovendien heb ik de unieke kans om te leren mijn irritaties te overwinnen. Al heeft bijna 5 jaar in Azie me enorm veranderd, gelukkig zijn er nog voldoende stemmetjes over om me nog een lange fietsreis mee zoet te houden.