Mijn geliefde Boedapest

Eigen werk

Ich hob gelosst main Harts in Budapescht, in die Nacht ven die Levune hot geschaint. ~ Jiddisch lied

Gespannen fiets ik mijn laatste stuk van de Donauroute die mij van Bratislava breng naar de Hongaarse hoofdstad. Ik heb er zin in en ben een beetje melancholisch. Het is de derde keer dat ik in Boedapest ben en ik ga voor mijn gevoel op precies 2000 fietskilometers van huis een oude bekende opzoeken. Een camping waar ik ooit stond, een pizzatentje waar ik een nachtelijke snack haalde en de Donaukade waar ik een mooie avond beleefd heb, oude herinneringen flitsen voorbij als ik het centrum binnen rijd. Ik ga ervan genieten.

In Boedapest krijg ik bezoek van Nederlandse vrienden, overnacht ik bij een oude vriendin en moet ik bovendien het een en ander regelen, aangezien dit voorlopig wel eens de laatste grote stad kan zijn waar ik terecht kan voor speciale artikelen. Mijn eerste missie is het vinden van een nieuw stuurtasje. De mijne heeft een klein defect en vliegt af en toe spontaan open. Niet erg handig, dus fiets ik de volgende morgen behoorlijk van de toeristische route af tussen nieuwe woonwijken en oude industrieterreinen door naar een kleine, gespecialiseerde fietshandel. Hier zijn ze meteen erg onder de indruk van mijn fiets en helpen me via de fabrikant voor niks aan een nieuw tasje. Blij om zulke enthousiaste mensen te ontmoeten, race ik terug de stad in via een goed fietspad langs de rivier. Later op de dag wil ik mijn fiets even kwijt om rond te lopen in het centrum. Ik vraag het op goed geluk bij een café pal naast de grote kathedraal. Tot mijn stomme verbazing vinden ze alles prima en mag ik mijn fiets zo lang stallen als ik wil. Zelfs op de meest toeristische plek van de stad zijn ze erg aardig en terwijl ik de stad inloop stel ik me de reactie voor van het personeel in een café aan het Damrak. ’S avonds drink ik tevreden een glas Hongaarse wijn om mijn succes te vieren.

Sinds mijn laatste bezoek heeft de crisis er merkbaar hard ingehakt voor de Hongaren. Zoals mijn Hongaarse vriendin me vertelt zijn er veel mensen zonder werk komen te zitten. Veel van hen hadden het met een salaris van omgerekend 330 euro per maand al zwaar, want Hongarije, maar vooral Boedapest is verre van goedkoop. De staat zorgt dan nog een maand of drie voor deze werklozen met een nog schralere uitkering, maar dan is het voorbij. Wie geen vrienden of familie heeft om bij te wonen, belandt op straat. Ik fiets door een wijk met kleine supermarktjes, barretjes en woonhuizen als ik links van me achter drie grote grijze rolcontainers een vijftal mensen van verschillende leeftijden zie. Karton, slaapzakken en wat rugtassen liggen opeengestapeld en twee van hen doorzoeken de container. Dit zijn geen junks, alcoholisten of tuig. Deze mensen zijn slachtoffer van een spel wat zich op een ander niveau afspeelt. Het contrast is enorm. Twee blokken verder staan luxe hotels en torent het schitterende parlementsgebouw boven de Donau. Hier drommen toeristen van over de hele wereld samen, zitten de terrassen vol en rijden snelle Hongaarse auto’s rond op weg naar het glazen zakendistrict. Geld rolt in Boedapest, maar niet voor iedereen.

Ik proef zelf vooral van de fortunate side en besef dat goed wanneer ik prinsheerlijk de pijnlijke kilometers uit mijn spieren wrijf in een van de vele baden van de Széchenyi spa. Na twee dagen rondlopen en fietsen in tussen al het roetbrakende verkeer in de hoofdstad voel ik me als herboren als ik aan het begin van de avond weer buiten sta. Halfgaar rijd ik door een heel ander Boedapest, dat na de spits terugvalt in heerlijke rust. Ik bewonder het rustige ritme van de voetgangers, het eenvoudige genot van het zitten op een bankje en het schijnbaar zorgeloze terrasleven. Ik drapeer mezelf op de trappen van de opera en neem even de tijd om tevreden te zijn. Ik ben in mijn eentje helemaal naar Boedapest gefietst en het leven is goed.