Vakantie in Vietnam 2: de zee als vijand

Eigen werk

Vastberaden de nacht door te brengen op een onbewoond eiland vertrek ik met fietsvriendin Laura naar het Vietnamese eiland Cat Ba. Klaar voor een stormachtig avontuur, zonder plan maar met proviand voor een paar dagen varen we uit in een gammele kajak.

De korte tijd die we nodig hebben ons te organiseren voor de tocht blijkt een confrontatie met een soort toerisme dat ik haast vergeten was. In China zag ik buiten de bekende trekpleisters precies nul buitenlanders, laat staan de hordes backpackers, opdringerige sjacheraars en reisbureaus op Cat Ba. Ik wil gewoon twee kilo rijst, een tank water en een kajak voor drie dagen. Nee, geen kajaktoer naar Monkey Island en ook geen cruise met krab voor lunch aan boord. Na stevig afdingen op een oud Amerikaans model met een waterdicht compartiment dat allesbehalve waterdicht is, peddelen we richting open zee.

Daar zitten we dan, ik opgepropt voorin met een 20-liter watertank tussen mijn benen, Laura op de tweede peddelpost en achterin de tent, kookgerei en een zak eten. Het is een donkere dag met krachtige windvlagen die zowel de zee als mijn maag wat stormachtig maken na een biertje tevree

l gisteravond. Met onze ongeraffineerde vaartechniek koersen we maar snel naar kalmer water en betreden de wonderwereld in waar de Lan Habaai bekend om staat; een labyrint van helderblauwe waterwegen tussen grillige karstpieken, honderden eilandjes en hoge rotswanden met uitgesleten vleermuisgrotten waar je met laagtij net onderdoor kan naar de volgende verborgen lagune.

Is dit het paradijs? De donkere wolken trekken weg en de warmte van de zon op mijn huid maakt me vrolijk en licht, ik krijg een lentegevoel en voel me enorm bevrijd van de ketenen van het zware fietsen in China de afgelopen maand. Verlost van razend verkeer, efficiënt kamperen naast de weg en snelle noedelsoep in grauwe Chinese kantines lijkt de wereld fris en nieuw. Ik heb zin in Vietnam en wil de tijd nemen alles op mijn pad te ontdekken. Met een overvloed aan beschutte, onbewoonde eilandjes nodigt de baai uit tot een rustig tempo. Van strand naar strand in een plastic bootje, geen mens te bekennen, geen doel of bestemming en genietend van ronddobberen op de kalme golfslag en het geluid van de kajak die over het zand schuurt voor we tot stilstand komen op nieuw land. We hijsen tegen het eind van de middag ons bootje uit het water, sprokkelen drijfhout en koken eenvoudig, maar uitgebreid op kooltjes onder de sterrenhemel terwijl vuurvliegjes rond de rotswand dansen.

Rond half drie ’s nachts word ik wakker, rillend van de kou. Ben ik echt in Vietnam? November kan blijkbaar best fris zijn aan de kust, zeker als je door ruimtegebrek geen matje en slaapzak bij je hebt. Verstijfd kruip ik de tent uit en wakker het smeulende vuurtje aan om de zon op te wachten. Met een kop warm water jaag ik de kou uit mijn botten en ik geniet van de rust en de verlorenheid van ons eilandje. De maan glinstert in het kalme water van de Tonkinese Golf en verdwijnt met de uren traag achter de westelijke rotsformaties. Niets is mooier dan de dag te zien ontwaken bij een kampvuur en in het eerste ochtendlicht verschijnen twee vissersbootjes met magere mannen met rijststrooien hoed die met een houten riem langs de rotswand sturen om daar kokkels, krab en mossels te vangen. Ze steken vertwijfeld de hand op naar die vreemde indringer op het kleine strandje.

Na het ontbijt duwen we ons kuipje terug in zee en varen het onbekende tegemoet. Verdwalen is geen keuze maar een vereiste in dit doolhof, maar daarover maken we ons geen zorgen. Af en toe passeren we visserskolonies met drijvende huisjes en een enkele toeristenboot in baaien met hoge dolomieten die als een gebalde vuist uit zee verrijzen. In deze baai versloegen het de slimme Vietnamezen, als een van de weinigen in die tijd, de Mongoolse hordes door bij hoogtij palen onder hun boten te zetten. Toen het water zakte, merkten de troepen van Kubali Khan dat ze weerloze schietschijven waren. Tegenwoordig zijn het de Chinezen met wie het hommeles is over een eilandengroep een paar honderd kilometer oostwaarts, maar daar zie je niets van in deze kalme wateren. We vinden een perfect strandje aan het eind van een warme middag en zetten ons kamp op vlak voor de schemer valt.

‘Tieme, het water’. Laura is de tent al uit voor ik iets door heb. De opkomende vloed duwt tegen de kajak en op een klein vlekje rondom de tent na is het strand verdwenen. De peddels zijn al gaan zwemmen, maar we weten alles op het droge te krijgen en verslepen de tent tot tegen de rotswand, doen een schietgebedje en slapen verder op het meditatieve gekabbel van de golven. De zee heeft ons gewaarschuwd, maar trekt zich gelukkig snel terug.

In onze privébaai met privéstrand is het water niet te diep, helder en turquoiseblauw. Fantastisch zwemmen dus. We besluiten hier te blijven en het rustig aan te doen. Laura is bezig met een vlieger en ik schrijf wat en zoek bij de rotswand naar nieuw hout. Tijdens de warme middag vaart vanuit het niets een grote houten jonk langs met daarop de Zweedse vijftiger Karl. Hij en zijn half zo oude Vietnamese vriendin Anh zijn de enige passagiers aan boord en Karl nodigt ons uit voor lunch op de boot. Ik wilde net aan mijn simpele middagrijst met groenten beginnen, maar sla dit natuurlijk niet af. We zwemmen naar de boot en stappen een wereld van weelde binnen. Op de gelakte houten tafel staat een fles wijn klaar, koude biertjes en in de keuken werkt de bemanning hard aan een lunch met vis en kreeft. Als we aanschuiven wordt juist een visser opgetrommeld die een grote krab heeft gevangen. Alsof het niet genoeg was. Tijdens deze onverwachte lunch worden we ook getrakteerd op grote verhalen over David Bowie, echtscheidingen en de kunst van het zaken doen terwijl Laura, ik en Anh in stilte genieten van het grote zeebanket. Na Karl’s tweede monoloog over Bowie haak ik af en focus me op het leren eten van krab met een vreemd soort tangetje, iets waar ik me nog nooit eerder mee bezig heb gehouden. Na de lunch is het te laat om uit te varen. Rozig van de grote maaltijd en de wijn zitten we op ons strandje uit te buiken tot het donker wordt.

’s Nachts horen we wederom de vloed opkomen, maar maken ons dit keer geen zorgen. De tent staat immers veilig tegen de rotswand geplakt en de kajak ligt vlak naast ons. ‘Shit Tieme, we moeten gaan!’ Het is weer Laura die eerder wakker wordt van de golf naast ons hoofd. Het lijkt erop dat we vannacht minder geluk hebben, want we kunnen geen kant op. De zee heeft ons strandje volledig opgeslokt en lijkt niet van plan ons overgebleven hoekje te sparen. Als een dolle breken we de tent af, smijten alles in de kajak en met het water tot mijn kuiten duw ik de kajak het donker in. Het is half drie ’s nachts als we onder een fonkelende sterrenhemel uitvaren. Maar waarheen dan? In dit doolhof van waterwegen is het overdag al lastig navigeren, laat staan in het holst van de nacht als de rotswanden ondoordringbaar lijken en vaarwegen onzichtbaar.

Bij het zwakke licht van onze zaklampen peddelen we bedachtzaam richting opener water om een nieuw strandje te vinden. Intussen lachen we om onze stommiteit. Twee stadskinderen die het getijde niet snappen. ‘Maar’, zegt Laura, ‘Hongarije is landomsloten dus ik heb een beter excuus’. Vrolijk kibbelend wiens schuld het eigenlijk allemaal is, komen we met een knal ineens tot stilstand en botsen we tegen een soort drijvend platform aan, volledig onzichtbaar in het donker. We schrikken ons rot en beginnen in te zien dat het vinden van een nieuwe slaapplek lastig gaat worden. Ruim twee uur lang maken we willekeurige wendingen, dwalen langs hoge rotswanden en zijn volledig de weg kwijt. Hoe zat het ook weer met die Monkey Island Tour? Het is pracht varen onder de sterren, maar we willen vooral heel graag verder slapen. Het is nat en koud in de kajak en ook goede moed verkilt wat omdat er simpelweg geen strand te zien is in deze donkere wereld.

Dan zien we een zwak licht branden in de verte en we naderen het drijvende vissersdorp. Honden slaan aan op de kleine platforms met houten huisjes, maar verder zien we geen teken van leven. Ik klop op de eerste houten steiger waarop een slaperig en verrast gezicht verschijnt achter een klein raampje. We mogen aanmeren en de visser roept de blaffende hond bij zich. Dankbaar hijsen we ons op het platform en proberen wankel en verstijfd onze spieren wat te warmen. Maar net als we de man naar binnen volgen, schiet de grommende hond naar voren en bijt Laura in haar been, deinst terug en haalt ook uit naar mij. Welkom aan boord. Geschrokken zitten we binnen op de brits van de visser en boenen onze wonden, elkaar ervan overtuigend dat een eenzame hond op een platform toch geen rabiës kan hebben. De hond zit nog altijd in een hoekje te grommen. Ga maar op bed liggen, gebaart de onze nieuwe vriend, en hij wijst naar zijn visnetten. Voor hem begint de dag al voor zonsopkomst. Uitgeput en rillerig van de beet en de vochtige kou van het nachtelijk kajakken, kruipen we onder de dikke wollen deken en proberen  zonder veel succes onze temperatuur wat onder controle te krijgen. Was de zon er maar.

Als we even later wakker worden, is de zon op en de visser uitgevaren. Nu zien we ook waar we zijn en peddelen snel terug naar het haventje terwijl de nachtelijke kou langzaam uit ons lijf trekt. De eerste stappen op het vasteland voelen weer vertrouwd na ons gekke avontuur op zee. We binden onze natte plunje achterop de fiets en rijden door naar een terrasje in de zon voor een reusachtig ontbijt ter beloning. Die avond zitten we op een rots boven de haven van Cat Ba met een biertje te kijken naar de ondergaande zon. Een Belgische backpacker vergezelt ons en vertelt dat hij hier is met een tourgroep vanuit de hoofdstad Hanoi. Hij zegt er wel spijt van te hebben, maar qua tijd kwam het beter uit voor het gemak te gaan. Morgen doen ze een cruise naar Monkey Island. Misschien is er krab voor lunch.