Wildkamperen op fietsreis

Over angst en veiligheid

Eigen werk

Was a high wall there that tried to stop me

A sign was painted said: Private Property,

But on the back side it didn’t say nothing —

This land was made for you and me.

~ Woody Guthrie, This Land Is Your Land (1940)

Altijd kunnen gaan waar je wilt, onafhankelijk van busschema’s, hotels, restaurants, steden en winkels. Dit zijn voor mij voorwaarden om me vrij te voelen op mijn fietsje. Ik wil niet altijd weten waar ik heen ga, waar ik die avond ga slapen, wat ik ga eten en hoe laat ik wil vertrekken die dag. Een van de voorwaarden van deze absolute vrijheid is wildkamperen, een term die me een paar jaar geleden nog de stuipen op het lijf joeg.

Ik zie mezelf nog in de begindagen van mijn eerste reis. Ik duwde mijn fiets diep het bos in en kampeerde in een benauwd bosje in Duitsland om zeker te weten dat niemand me zou vinden. Dit was absoluut wildkamperen, maar de stress voor het ontdekt worden en de oninspirerende plek maakten het een weinig bemoedigende ervaring. Ook in Tsjechie en Slowakije kreeg twijfel vaak de overhand en vroeg ik aan lokale boeren of ik mijn tent in hun veld mocht zetten. Dit waren altijd positieve ervaringen, maar toch geboren uit angst voor het wildkamperen.

Toch ben ik er na zo’n 3 jaar op de fiets wel veel relaxter in geworden. Naarmate ik verder oostwaarts trok veranderden er een paar dingen. Ten eerste is er meer wildernis. Dit kan ongerept bos zijn, bergen, open heide, steppes of simpelweg onbenut land waarvan niemand eigenaar is. Ook is er vaak geen wet die kamperen verbiedt en ten slotte lijkt het of mensen veel minder beschermend over hun land zijn. Zo ken ik verhalen van Nederlanders en Duitsers die de politie bellen als ze een fiets en een tent in het bos zien terwijl in Roemenie boerenkindertjes me een schaal appels kwamen brengen, ik in Georgie bij mensen thuis werd uitgenodigd die me in mijn tentje zagen en in Laos haalden mensen simpelweg hun schouders op.

‘Is wildkamperen niet gevaarlijk dan?’, vragen mensen me vaak. Ik geloof van niet. In 3 jaar wildkamperen ben ik slechts een paar keer ontdekt en wakker geworden van het zoeklicht van een zaklamp. in Cambodja en Laos was dit meestal door nachtelijke jagers die het weinig kon schelen, in Vietnam een keer door de politie omdat ik blijkbaar naast een communistisch monument stond, waarna ze een gratis hotelovernachting voor me regelden, in Tadzjikistan door soldaten die zich zorgen maakten om mijn veiligheid en slechts een keer door een irritante Georgische dronkaard die graag in mijn tent wilde slapen.

Andere gevaren? Ik heb na drie jaar nog steeds geen spannende verhalen over grote wilde dieren. Geen tijgers, slangen of vogelspinnen in mijn tent. Hooguit muggen, vliegjes en mieren. Oke, een tempelaap heeft een keer mijn waterfles afgepakt, er springen soms de hele nacht kikkers tegen mijn tent aan, een Maleisisch katje wilde een keer bij me komen logeren, Slowaakse zwijntjes vonden mijn tent ook wel interessant en ik werd een peer keer wakker van snuffelende yaks of het gedender van wilde paarden. Andere gevaren van moeder natuur zijn me grotendeels bespaard gebleven. Ja, ik ben een keer ondergesneeuwd, heb mezelf twee keer moeten evacueren vanwege opkomende vloed en heb een zandstorm, extreme regen en kou prima overleefd in mijn tentje.

Eigenlijk moet je gewoon zorgen dat je niet ontdekt wordt. En erg moeilijk is dat niet. Ik zet mijn tent op als het gaat schemeren en ben rond zonsopkomst vertrokken. Als je erover na gaat denken, zijn er zelfs in de bewoonde wereld talloze plekken waar niemand komt na zonsondergang. Als je niet te kritisch bent en beseft dat het kamperen ook vooral praktisch is, wordt het vinden van een plaats steeds makkelijker. Zo zette ik mijn tent al op in een Oezbeekse ruine, in een verlaten schuur in Laos, naast een billboard aan een Chinese snelweg, achter een douanegebouw in Tadzjikistan en op een houten platform naast de weg in Myanmar. Dit zijn niet de meest romantische plekken, maar uiteindelijk is slapen vooral een praktische behoefte. Toch lukt het bijna altijd om een mooi plekje te vinden. Ik zorg er meestal voor dat ik aan het eind van de dag in een niet al te dichtbevolkt gebied ben en slaap af en toe in een waar paradijsje. Zo had ik tot twee keer toe een enorm meer in Mongolie helemaal voor mij alleen, sliep ik op het randje van een Cambodjaanse tafelberg en vond ik de mooiste verlaten zandstranden in Iran, Vietnam en Indonesie. Het vinden van zulke plekken kun je niet plannen, je moet ze per toeval ontdekken. En om die pareltjes te vinden moet je voor lief nemen dat je soms achter het Chinese billboard moet liggen.